De Samojeed

Kort historisch overzicht

De naam samojeed is afkomstig van de Samojeden volkeren in Noord Rusland en Siberië. In Zuidelijke gedeelten van het gebied, gebruikten ze witte, zwart en bruin-bonte honden als rendierhoeder. In de noordelijke gedeelten waren de honden zuiver wit, hadden een zachte aard en werden gebruikt als jacht- en sledehond. De Samojeden honden leefden dicht bij hun eigenaren, ze sliepen zelfs in de onderkomens en werden gebruikt voor het warm houden van de kinderen.
De Britse bioloog Ernest Kilburn Scott verbleef in 1889 drie maanden bij Samojedenstammen. Hij nam een mannelijke pup, “Sabarka” mee terug naar Engeland. Later importeerde hij een crèmekleurige teef, “Whitey Petchora”, van de Westkant van de Oeral en uit Siberië de sneeuwwitte reu, “Musti”. Deze paar honden, die door de ontdekkingsreizigers werden meegenomen, vormen de basis voor de westerse Samojeed. De eerste standaard werd in 1909 in Engeland geschreven.

Huidige standaard

FCI-standaard 212 09-01-1999
Oorsprong: Noord Rusland en Siberië.
Recht op standaardwijzigingen: Nordic Kennel Union (N.K.U.).
Publicatiedatum van de originele geldige standaard: 22-07-1997.
Gebruik: Slede- en gezelschapshond.
Classificatie F.C.I.: Groep 5: Spitzen en Oertypen.
Sectie 1: Noordelijke sledehonden. Zonder werkproef.

Algemeen beeld

Een elegante witte poolhond, van gemiddelde afmetingen, die in zijn verschijning de indruk van kracht, uithoudingsvermogen, charme, lenigheid, waardigheid en zelfvertrouwen uitstraalt. De zogenaamde “Samojeden glimlach” wordt gevormd door een combinatie van de vorm en plaatsing van het oog en de licht omhoog gebogen mondhoeken.
Het geslacht moet duidelijk herkenbaar zijn.

Belangrijke verhoudingen

De lichaamslengte is ongeveer 5% langer dan de schofthoogte. De diepte van de borstkas is iets minder dan de helft van de schofthoogte. De snuit is ongeveer even lang als de schedel.

Gedrag en temperament

Vriendelijk. open, oplettend, eigenwijs, eigenzinnig en levendig. Het jachtinstinct is erg gering aanwezig. Nooit schuw, noch agressief. Heel sociaal, kan niet als waakhond gebruikt worden.

Hoofd

Krachtig en wigvormig.
Schedel:
De schedel is zowel van voren als van opzij gezien enigszins gewelfd. Het breedst tussen de oren. Licht zichtbare groef tussen de ogen.                                                                                      Stop: De stop is duidelijk afgetekend/gemarkeerd, maar niet overdreven.

Neus: Goed ontwikkeld, bij voorkeur zwart. Gedurende bepaalde delen van het jaar kan het pigment van de neus verbleken tot de zogenaamde “winterneus”; aan de randen van de neus dient echter altijd donker pigment te zijn.
Snuit: Krachtig en diep, van ongeveer dezelfde lengte als de schedel, geleidelijk taps toelopend naar de neus, maar niet spits noch zwaar en vierkant. Rechte neusrug.
Lippen: Strak gesloten, zwart en tamelijk “vlezig”. De mondhoeken buigen licht omhoog en vormen zo de karakteristieke “Samojeden lach”.
Kaken/tanden: Regelmatig en volledig schaargebit. Sterke tanden en kaken. Normaal gebit.
Ogen: Donkerbruin van kleur, goed in de kassen passend, enigszins uiteen geplaatst, iets schuin en amandelvormig. De uitdrukking is “glimlachend”, vriendelijk, attent/oplettend en intelligent. De oogranden zijn zwart.
Oren: Rechtopstaande, tamelijk kleine, dikke, driehoekige oren die aan de punten licht afgerond zijn. Ze moeten beweeglijk zijn, hoog aangezet en door de brede schedel goed uit elkaar.
Hals: Krachtig, middelmatig lang en trots gedragen.

Lichaam

Het lichaam moet iets langer zijn dan de schofthoogte, diep en compact maar lenig.
Schoft:
Duidelijk afgetekend/gemarkeerd.

Rug: Middelmatig lang, gespierd en recht. Teven mogen iets langer van rug zijn dan reuen.
Lendenen: Kort, zeer sterk en goed gevormd.
Bekken: Gevuld, sterk, gespierd en enigszins aflopend.
Borstkas: Breed, diep en lang, bijna tot aan de ellebogen. De ribben zijn goed gewelfd.
Buiklijn: Matig opgetrokken.
Staart: Tamelijk hoog aangezet. Als de hond attent en in beweging is wordt de staart naar voren gebogen over de rug of zijkant gedragen, maar mag in rust omlaag hangen en reikt dan tot het spronggewricht.

Ledematen

Voorhand
Algemeen beeld:
Goed geplaatst en gespierd met stevige botten. Van voren gezien recht en evenwijdig.

Schouder: Lang, vast aanliggend en schuin geplaatst.
Opperarm: Schuin en dicht tegen het lichaam. Ongeveer even lang als de schouder.
Elleboog: Dicht tegen het lichaam.
Pols: Sterk maar soepel.
Middenhand: Enigszins schuin.
Voeten: Ovaal met lange tenen, veerkrachtig en recht vooruit wijzend. De tenen zijn gebogen en niet al te vast samengetrokken. Veerkrachtige voetkussens.
Achterhand
Algemeen beeld:
van achteren gezien recht en evenwijdig. Met zeer sterke spieren.

Dijbeen: Van gemiddelde lengte, tamelijk breed en gespierd.
Knie: Goed gehoekt.
Hakken: Nogal laag en goed gehoekt.
Sprong: Kort, sterk, recht en evenwijdig.

Gangwerk

In verschijning krachtig, vrij en onvermoeibaar met lange passen. Goed uitgrijpend in de voorhand en met goede stuwkracht in de achterhand.

Vacht

Haar: Een overvloedige, dikke, veerkrachtige en dicht ingeplante pool-vacht. De Samojeed is een hond met een dubbele vacht, met een korte, zachte dicht ingeplante ondervacht, waar doorheen langer, uitstaand, hard en stug haar groeit dat zo de bovenvacht vormt. De vacht moet een kraag rond hals en schouders vormen die het hoofd omlijst, vooral bij de reuen.
Op het hoofd en op de voorkant van de benen is het haar kort en glad. Op de buitenkant van de oren kort, afstaand en glad. De binnenkant van de oren moet goed behaard zijn.
Aan de achterzijde van de dijbenen vormt het haar een “broek”. Tussen de tenen moet beharing zijn, dit dient ter bescherming. De staart moet overvloedig bedekt zijn met haar.
De vacht van de teef is vaak korter en zachter van structuur dan de vacht van de reu.
De juiste vacht vertoont altijd een speciale glinstering.
Kleur: Zuiver wit, crème of wit met biscuit (de basiskleur is wit met een paar biscuitkleurige aftekeningen). De vacht mag nooit de indruk geven lichtbruin te zijn.

Hoogte

De ideale schofthoogte voor reuen is 57cm en voor teven 53cm, met een speling van 3cm naar boven zowel als naar beneden.
Ieder afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout. De ernst van de fout moet beoordeeld worden in de juiste verhouding tot de mate waarin hij voorkomt.

Fouten

* Zichtbare fouten in de bouw.
* Een licht beendergestel.
* Reuen die niet mannelijk en teven die niet vrouwelijk zijn.
* Een tanggebit.
* Gele ogen.
* Slappe oren.
* Een ton-vormige ribbenkast.
* Een dubbel gekrulde staart.
* Laag op de benen.
* Ernstig o-benig of  koe-hakkig.
* Een golvende of geheel kortharige vacht, lange zachte omlaag hangende vacht.
* Gereserveerd karakter.

Ernstige fouten

 Duidelijk zichtbare ongepigimenteerde delen op de oogranden of de lippen

Uitsluitende fouten

* Blauwe ogen of ogen van verschillende kleur.
* Boven- of onderbeet.
* Geen staande oren.
* Een andere vachtkleur dan in de standaard is toegestaan.
* Schuw of agressief karakter.

N.B.:

Reuen moeten duidelijk twee normale zaadballen hebben, die volledig in de balzak zijn ingedaald.